OnsHuizeke
- petercoucke
- 2 jun 2019
- 3 minuten om te lezen

De benaming ‘Onshuizeke’ heeft een eenvoudige voorgeschiedenis zoals de aandachtige lezer vast reeds zal vermoeden. Bij ons thuis had men namelijk wel eens vaker de liederlijke gewoonte om dagdagelijkse aanwezigheden met gewoon taalgebruik te duiden zodat de jongsten onder ons direct konden volgen.
Zo was er ook destijds bij ons op het Kiel een ‘ons meneerke’ en zoals men al vermoeden kan ,was dit gewoon ‘een mijnheerke’ dat bij ons in de buurt woonde.
Klein van stuk met vilten hoedje en gedecideerde pas ,
zagen we hem wel eens achter ons, oude mijnheren dingen doen.
(voorbij stappen , zijn neus snuiten, zijn hoed recht zetten,…)
(Ook waren er mannen die de grasplantsoenen beheerden bij ons
tussen de blokken op het Kiel , zeer toepasselijk ‘de grasmannen’ genoemd)
In de buurt van ons buitenverblijf was er ook (aan begin van de Heidestraat Noord) een kapel, we noemden dit zoals u wellicht reeds vermoedde ‘het kapelleke’
(Lievenskapel opgericht in 1882).
Hierrond was dan een klein wandelpad aangelegd met verschillende afbeeldingen van de lijdensweg en het verhaal van Jezus, of hetgeen dat we vermoedden dat het moest zijn ,te zien aan de verfomfaaide beeltenissen die destijds door een blijkbaar gebuisd sculpturist in de te kleine nissen waren neergezet.
Wat trouwens de bedoeling was geweest van de bouwers om te midden een bos wat afbeeldingen te plaatsen van rooms-katholieke figuren rond een kapel die ons stichtende en wijze levenslessen trachtten voor te leggen over het leven van Jezus, was mij een raadsel. (In 1882 )
Over de religieuze beleving van wilde konijnen en eekhoorns is echter nog te weinig gekend om ons hierover verder uit te spreken.
In mijn jonge jaren behoorde dit echter tot één der raadselen waarnaar men vruchteloos zocht net zoals waar sinterklaas zich ’s zomers ophield of hoe een paasklok er wel uitzag (te weten dat er zich toch een hele vracht paaseieren in moest kunnen schuilhouden).
Nu stond er destijds ergens achter ‘onshuizeke’ , een oude pomp (of ervoor kan ook).
Zo’n model uit grootmoeders tijd welke nog aansloot op een oude waterput.
Als men een aantal maal pompte , zomaar met de rijzige arm op en naar laten bewegen, maakte deze eerst een aantal zuigende zacht rochelende geluiden om vervolgens met mondjesmaat, water af te leveren (putwater).
Dit smaakte niet alleen volstrekt anders dan kraantjeswater,
het had ook een rossige kleur.
Soms leverde deze ook moerasdieren af zoals salamanders , padden of andere niet nader vernoemde bewegende dingen.
Je was niet verplicht deze mee op te drinken, want dit gaf soms een wat kleffe laffe nasmaak.
Je kon deze dan ook aan je kleine broertje geven, die dan dacht dat dit een soort snoepgoed was waarmee hij uren bezig kon zijn.
De rossige kleur van het water nu was te wijten aan te veel ijzer in de ondergrond.
Geologen hebben hiervoor na lange testen en onderzoeken allerlei pseudowetenschappelijke verklaringen gevonden.
Geloof dit echter niet.
Wij weten nu (zoals iedereen in Kapellen tegenwoordig) dat een hele tankdivisie van Generaal Rommel in de bodem ligt begraven en dat die dingen roesten.
(Ergens aan het Anti-tank kanaal strandde deze divisie want ze werd tegengehouden door enkele boswachters gewapend met enkel een knipmes en wat puntige takken.
Er was er trouwens ook één bij die met dennenappels gooide.)
(Zoiets moet ik destijds toch gedacht hebben in mijn jeugdige fantasie).
Er rommelde ook altijd in de buurt een wat oudere man rond, een soort suppoost in boszaken die in zijn vrije tijd de kippen kwam verzorgen bij de buren.
Een ‘Pietje Deleugenaar’ figuur waar niet mee te sollen viel …Emiel geheten, die dan vaak ’s morgens op zijn zwarte fiets van voor de eerste wereldoorlog kwam aangekletterd en hardhorig in het rond keek zoals ik mij herinner dat boer Coenen uit ‘Wij heeren van Zichem’ ook wel eens keek
als hij nors zijn akker inspecteerde in de ochtend (dit gebeurde met norse blik want dan groeien de patatten beter).
Een landelijke afgeleefde en toch wat doordringende blik waar de sleet der jaren doorscheen.
Hij ging dan bij de buren wat tussen de kippen rommelen en zaad bijvullen ,
eieren sorteren, bomen tellen.
Hij behoorde tot de figuren die mijn jeugd bevolkten op onduidelijke chaotische toch pertinente wijze en ik herinner niet meer waar hij er plots niet meer was , net zoals de man met het hoedje.
Zoals alle verhalen stopte dit plots.
Opmerkingen